Schijndelse hopbellen
3.
DE TIENDKAART VAN SCHIJNDEL
Tiendklampen
Het oudste nog bewaarde bericht over een verpachting van de tienden
van het dorp dateert uit 1556. Philips van Doorn verpachtte in dat jaar zijn
Schijndelse tiende in vier blokken of klampen. Deze tiend klampen vielen samen
met de borgemeestershoeken Wijbosch, Elschot, de Borne en het Lutteleind.
Deze grote klampen waren weer onderverdeeld in afzonderlijke
akkergebieden of 'braecken', die in oorsprong toebehoorden aan oude hoeven. Zo
was b.v. de hoek Wijbosch in 1575 nog verdeeld in de volgende tiendklampen:
die Stelbraeck, die Hulsche braeck, die Loesbraeck, de Beris-ackers en die
Houbraecke. Om niet meer bekende redenen behoorden in dat jaar tot de tienden
van het Wijbosch nog de volgende akkergebieden: die Wijtackere (Witacker), die
voor een deel gelegen was in het Lutteleind - het Voervelt en die grote
Heijhoeve in de Borne en in Elschot 't Wijtersbraeck - waarschijnlijk het
akkergebied van de Wrijtershoeve - en die Peeckstucken.
De tienden van zo'n klamp werden rond het feest van St. Jan verpacht,
meestal aan inwoners van het dorp. Zij moesten daarbij enkele vrienden hebben,
die voor hen borg wilden staan voor het geval, dat zij door onvoorziene
omstandigheden niet in staat waren om de overeengekomen pachtsom te kunnen
betalen. Als 'rantsoengeld' mochten de pachters 'anderhalve stuiver of twee
blanck' van iedere gulden die de tiende opbracht voor zichzelf houden. Toen
rond 1580 het Schijndelse dorps bestuur de tienden ging pachten, verloren deze
oude tiend klampen hun betekenis. Meerdere hoeven zijn daarna door erfdelingen,
verkoop van grond of door inbeslagname van goederen in talrijke kleine percelen
uiteengevallen. Toen na 1671 ook particulieren de tienden weer mochten pachten,
werd het vooral voor Bossche pachters steeds moeilijker om de eigenaars van
allerlei kleine percelen in het door hen gepachte deel van de Schijndelse
tiende te achterhalen. Van het Schijndelse dorpsbestuur en de boeren was
daarbij geen enkele medewerking te verwachten. De pachters moesten dat zelf
maar uitzoeken.
De Leuvense faculteit is er toen toe overgegaan om de
Schijndelse landbouwgronden opnieuw in klampen te verdelen. In 1749 heeft zij
een eerste poging gedaan om de tienden in nieuwe klampen te verpachten. De
Schijndelse boeren voelden zich daardoor aangetast in hun oude recht (?) om de
tienden zoveel mogelijk te ontduiken en weigerden te betalen. Het gevolg daarvan
was dat de tiendpachters bij het inzamelen van de tienden de hulp moesten
inroepen van een afdeling soldaten van het Bossche garnizoen. De grootste
belhamels onder de Schijndelse boeren werden toen gevangen genomen en in de
stad 'geschavotteerd'. Zij werden op de Bossche markt voor enige tijd als
oproerkraaiers in een schandblok tentoongesteld. De dorpsregering heeft toen
een verzoek gericht aan de Raad van State om zelf de tienden weer te mogen
pachten, dit om erger te voorkomen. De Raad gaf hun daartoe verlof voor een
periode van 10 jaar. De faculteit ging echter door met het verzamelen van
gegevens om te komen tot een nieuwe indeling van het Schijndels grondbezit in
overzichtelijke en welomschreven klampen. De grootste moeilijkheid daarbij was
om aan de nodige gegevens te komen. In een brief van de Bossche advocaat
Schoneus lezen we daarover: Degenen die een grondige kennis hiervan hebben,
zijn de ingezetenen van Schijndel. Daarvan is er echter niet één - buiten de
pastoor - te vertrouwen. De faculteit kreeg echter steun van de Schijndelse
ex-vorster Thomas Gerbrandts. Deze wat merkwaardige figuur beschouwde de
Schijndelse schepenen als boeren en hij achtte het - als Bosschenaar - beneden zijn stand om met hen op gelijke
voet te praten of hun bevelen uit te voeren als deze hem niet zinden. Met de
heren van de faculteit was hij echter goed bevriend en verleende hun alle
medewerking, ook na zijn ontslag als vorster.
In een brief van 16 juni 1755 stelde advocaat Schoneus voor, om
een landmeter 'die veel praktijk heeft in de dorpen van de Meierije' te
verzoeken om het dorp op te meten, in kleine klampen te verdelen en daarvan een
'carte figuratief' of overzichtskaart te maken. De keuze viel op Jan Francis
van de Weyer, erkend landmeter van de Raad van State in Den Haag. Hij had kort
daarvoor nog de Rooise Heide opgemeten en in kaart gebracht (1753). Op 25
september was men aan het onderhandelen over de prijs. Van de Weyer vroeg voor
dit werk 100 ducaten - plm. 525 gulden. Advocaat Schoneus bood hem 400 gulden.
Zij zijn het spoedig eens geworden en kort daarop begon Van de Weyer met enige
helpers aan deze omvangrijke opdracht. Ook vorster Gerbrandts had daarbij - als
goed bekend in Schijndel - de nodige inbreng. Het was de bedoeling dat deze
kaart in 1758 gereed zou zijn. Het werk werd echter vertraagd 'door hoge waters
die wij hier en hieromtrent hebben, waardoor de meting ondoenlijk is.' Daardoor kwam de kaart pas gereed in 1759.
Het was de bedoeling van de faculteit en van hun advocaat
Schoneus om nu de tienden uit handen te krijgen van het dorpsbestuur. Daardoor
zouden zij dan weer bij opbod - en dus voor haar werkelijke waarde - verpacht
kunnen worden. Gealarmeerd door de activiteiten van Gerbrandts, kwam het
gemeentebestuur in mei 1759 in spoedzitting bijeen om dit te voorkomen. Er
werd toen besloten om aan de Raad van State verlof te vragen om de tienden
opnieuw voor een periode van 10 jaar te mogen pachten. Aan dit verzoek werd
voldaan tot groot ongenoegen van de faculteit, die hierdoor in haar plannen
gedwarsboomd werd. Toch was de tiendkaart een welkome aanwinst voor de
faculteit. Zij kon nu voortaan bij de verpachting van de tienden - waar het
Schijndelse gemeentebestuur voorrang had op andere pachters - aan de hand van
deze kaart haar eisen stellen over de hoogte van de pachtsom. Wat deze kaart
echter niet kon veranderen was het feit dat het dorpsbestuur al van ouds
bekend stond als een slechte betaler van de gepachte tienden. Het Schijndelse
dorpsbestuur bezweek nogal eens voor de verleiding om met de opbrengst van de
tienden haar tekorten op de aan het Land verschuldigde belasting aan te vullen,
tot groot nadeel en ergernis van de Leuvense faculteit. Zij gebruikten dan
allerlei listen om korting of uitstel van betaling te krijgen, nu eens onder
voorwendsel van misgewas, dan weer door de lage prijs van de hop, hagelschade
enz. Een tekenend voorbeeld hiervan - een uit vele - vinden we in een brief van
rentmeester Metdepenningen uit 1754. Daarin lezen we o.a. dat de
president-schepen met nog een afgevaardigde zich naar Leuven begeven had met
o.a. een brief aan de faculteit die zij mondeling wilden toelichten.
Zij waren
naar Leuven gekomen vanwege:
1. De slechte
oogst van de hop, die zij in het afgelopen jaar (1753) geteeld hadden.
2. De lage
prijs waarvoor zij in de daaraan voorafgaande jaren de hop hadden moeten
verkopen.
3. De korting
op hun landsbelasting die zij over 1753 van de Staten van Holland gekregen
hadden.
4. De ongeschiktheid van de
Schijndelse bodem om graan te telen, waardoor zij genoodzaakt waren
tot het telen van hop.
Zij deden
daarom een beroep op de Heren van de faculteit om hun medelijdende ogen op hen
te slaan en in navolging van de Staten van Holland, hen barmhartig wat
vermindering toe te staan van de pachtprijs. Bovendien waren zij aan de faculteit
nog meer dan 7000 gulden schuldig 'die sij machteloos sijn voor den dagh te
brengen'.
De
rentmeester tekende hierbij aan dat in 1751 en 1752 de hopteelt zo overvloedig
was geweest dat men de hop aan de straatstenen niet kwijt kon. In 1753 was de
oogst door slecht weer voor een groot deel mislukt. De prijs van de hop was
daardoor gestegen, zodat de Schijndelse hopteiers in dat slechte jaar meer
gebeurd hadden voor de hop dan in de voorafgaande goede jaren. En wat de
Schijndelse bodem betreft: als er met de hopteelt niets te verdienen was dan
hadden zij allang hun hoplanden bezaaid met koren of andere veldvruchten. Het
nogal onvriendelijke antwoord van de Leuvense Heren aan hun Schijndelse
bezoekers is dan ook wel te begrijpen. Het was niet nodig dat zij daarvoor
naar Leuven gekomen waren. Zij hadden dit ook per brief kunnen laten weten. Dit
zou evenveel uitgewerkt hebben als hun persoonlijk bezoek dat nodeloos was en
bovendien schadelijk voor het dorp, door hier te komen teren op de kas van de
gemeente.
De hopwaag
Vóór 1755 had
men in het hopdorp Schijndel geen officiële hopwaag, een weegschaal waarop de
hop bij verkoop gewogen moest worden.
Wel hadden enige herbergiers een weegschaal om daardoor klanten
te trekken. Voordat men echter aan wegen toekwam, moest eerst de nodige drank
geschonken worden. Dit leidde tot dronkenschap, ruzie en verwarring tussen de
kooplieden. De schepenen richtten daarom een verzoek aan de Staten-Generaal om
zelf twee hopwagen te mogen oprichten. Die zouden jaarlijks of om de twee of
drie jaar publiek verpacht moeten worden op de wijze zoals in naburige dorpen
de boterwagen verpacht werden. De opbrengst daarvan zou in de
borgemeestersrekening verantwoord worden. Daardoor zou de gemeente een
behoorlijk fonds verkrijgen om daaruit haar lasten en voorvallende onkosten te
kunnen betalen. Op 10 maart 1755 kreeg de gemeente het gevraagde verlof. Er
werden toen twee officiële hopwagen in gebruik genomen: een voor de hoeken
Wijbosch en Lutteleinde en een voor de hoeken Elschot, de Borne en de
Broekstraat. Zo'n hopwaag bestond uit 'een schaalenboom met toebehoren en gewichten,
geijkt op Amsterdams gewicht'. Het was een grote houten weegschaal die aan een
balk in de schuur opgehangen kon worden. Deze weegschalen werden door de gemeente
aan de pachters van de wagen ter beschikking gesteld. Het recht om hop te wegen
werd door de stadhouder en de schepenen om de drie jaar verpacht. Pachters
mochten niet méér dan een half uur van de kerk of straat woonachtig zijn.
Bovendien moesten zij voorzien zijn van een behoorlijke huizing - erf en
schuur, waar de hopteiers hun hopzakken konden plaatsen om zoveel mogelijk
beschermd te zijn tegen regen – sneeuw - hagel en wind. De pachters mochten
alleen maar hop wegen die geteeld was in de hun toegewezen hoeken. De inwoners
van deze hoeken mochten op hun beurt geen hop verkopen en met karren of
dragers buiten het dorp brengen, zonder dat deze op de hopwaag gewogen was. Dit
alles op straffe van drie gulden, ten behoeve van de Domeinen van Brabant.
Bij het wegen van de hop gold het oude gezegde van de molenaars:
wie het eerst komt, het eerst maalt. Het weeggeld bedroeg een halve stuiver of
acht penningen voor iedere honderd pond hop - min of meer - want zo nauwkeurig
waren die weegschalen niet. De pachters moesten aantekening houden van de door
hen gewogen hop - met de namen van de verkopers en de kopers - zodat een en
ander door de gemeente gecontroleerd kon worden. De koper kreeg een briefje met
het gewicht van de door hem gekochte hop. Een ander voorschrift was dat een
pachter slechts één waag mocht pachten.
De eerste pachter van de hopwaag in Wijbosch en Lutteleind was
Jan Rutten van Dijk. Hij pachtte deze waag voor jaarlijks 47 gulden,
de bijkomende kosten niet meegerekend. De andere waag werd gepacht door Adriaan
Goyaers voor 68 gulden, zonder de bijkomende kosten van de toen nogal
ingewikkelde manier van pachten met trekgeld – hoogsels - talloze slagen en
brandende kaarsjes. Omdat zulke verpachtingen gewoonlijk in een herberg
gehouden werden, kostte dit ook nog de nodige 'rondjes'.
Over de hop
hebben vroeger in Schijndel allerlei voorschriften bestaan, meestal opgenomen
in de jaargeboden. In nog bestaande stukken vinden we meerdere keren
verwijzingen naar deze oude geboden. Er is - naast de eed van de hopmeter,
waarin tot in bijzonderheden wordt omschreven hoe hij de hop moest keuren -
nog een laat hopreglement bewaard uit 1809. Daarin staan uiteraard ook een
aantal voorschriften die al van ouds in Schijndel bekend waren. Zo waren er -
vooral in vroeger tijd - hopteiers die nogal eens smokkelden met het gewicht
van de hop. Dit gebeurde o.a. door overjarige hop te vermengen met nieuwe hop,
door bladeren, stengels en 'gekapte randjes' aan de hop toe te voegen of het
gewicht te vergroten door toevoeging van hout, zand, steen of door besproeiing
met water. Dit was dom en schadelijk voor de goede naam van Schijndel als hopdorp.
Vandaar dat al vroeg door de gemeente een hopmeter werd aangesteld die moest
waken over de kwaliteit van de hop.
De verdere wederwaardigheden
van de Schijndelse tienden zijn - met wat we tot nu toe van het dorp weten -
maar moeilijk te volgen. We zullen daarom eerst - met behulp van nog bewaarde
bronnen over de Schijndelse geschiedenis - ons wat nader moeten informeren over
de achtergronden die bij dit alles een rol gespeeld hebben. Dit kan er o.a. toe
bijdragen om de bijna spreekwoordelijk geworden onbetrouwbaarheid van de
Schijndelnaren in die tijd, ook eens vanuit een ander oogpunt te bezien.
Wijbosch
49. Van de Lange Hegh, de Pegstukken, 't Busselen, langs de Kerk
door de Helstraat, door Den Dijk in de Blakke Beemd, langs d'Appelteren tot aan de Lange Hegh.
50. De Beemden, Rietbeemden, Boerdonken, Onderstal, Harde Campen
enz. beginnend aan het Veldhekken aan de Quaijstraat, door de Berisakkers en
Steegt, langs het Habraken enz.
52. Het Habraken, het Rulle en het Faculteitsland.
59. De Berisakkers en de Stijlakker.
61. Tussen de Loosbraak en de Hulse braak.
62. Braak op het scheiden van het Hoog- en het Laag Wijbosch.
63. De Loosbraak.
64. In het Laag Wijbosch door de Quaijstraat, langs het Klein
broekxken- en neffens de Puthorst tot de Quaijstraat.
65. In het Laag Wijbosch.
66. De Logt.
67. De Heijcamp.
68. In 't Hoevis.
69. In 't Groote Hoevis.
70. De Haag.
71. Tussen het Wijbosch Broek en het Veghels Broek.
72. Tussen het Wijbosch Broek en de Aa, van het Geburcht tot aan
de Dijk en tot aan de molen van Kilsdonk.
72a. Kilsdonk.
72b. Lavendonk.
73. Langs de Steegt, door de Aardenburgse Steegt, langs het
Wijbosch Broek, door het Heijgat, over de Kruissteeg tot op de Steeg voorn..
74. Tussen de Aardenburgse steeg en de Aa.
74a. De Erdenburgh.
Elschot
1. Van de rivier de Aa tussen de Steegt en de Houtert tot aan de
Bogaert, bestaande uit boseh, weilanden, teulland en hopland.
2. Den Bogaert en den Heuvel.
3. De Nonnebossche hoeve.
4. De Haverdonken.
5. De Heikampen.
6. Tussen de Dungense Steegd, Houterse weg en de Molenheij.
7. Tussen de Vloot en de Houterse weg.
8. Tussen de Larijstraat en de Vloot.
9. Het Neerland.
10. De Eekelhof.
11. Tussen het Verkensstraatje en de Houterse weg.
12. De Baselaarse Braak (bij de oude schuurkerk).
13. Tussen het Heijgat, Verkensstraatje en de Molenheij.
14. Tussen de Voort en de Elsisen weg.
15. Tussen de Voort en d'Elschot.
16. Tussen de Huppelsteeg en het Heijgat.
21. De Braak aan de Paalkens.
22. De Agtersten Vossenbergh.
25. De Windmolen.
47. Tussen de Groten wech en de Molenwech.
48. De Tolakkers met de Schutskooij en de Brandkuil.
Borne
17. De Rouwsen Camp.
19. De Kempkes.
20. Braak bij den Schutsboom.
23. De Oude Olijmolen en de Slender.
24. Van de Bokkelaar tot aan den hoek van het Liessens Heijke,
langs het Liessent tot aan de hoek van de Schel, vandaar tot aan de Slender,
over Den Boschwegh, langs de Steppert, Groot en Cleijn Wout, Boterhoek, Donke,
door de Steegt in het Wout, en verder in een rechte linie over de Steegt tot
vast boven het Viergemale Velt je tot aan Bokkelaar voornoemd.
24a. Het Donker Wout.
26. De hoeven van Heer Musch.
27. Van de Olijmolen door de straat naar het Oetelaar, langs het
Oetelaaren Holders Heijke, langs de Canonikentiend en langs de Heijkampen,
langs 's-Landstiende (Denneboomse hoeve) tot op De Mijldoorn, langs de Wielse
Kampen tot aan de Olijmolen.
31. Van Grevekeur langs de Creupelen Camp, Essekamp, Armenland,
door Grevekeur, door het Oetelaar, langs de Olijmolen, Baselaars Hoef, De
Slender, door den Boschweg, door den Bors tot aan Grevekeur.
46. Huijgewilg, Bors, Voorvelt, Meijgraaff, Pannestelen.
76. Denneboomse Hoeve.
77. Crespot (in 1662: Creijspot).
Elde
18. Baselaarse braak.
28. Tussen het Oetelaars Heijke, het Holders Heijke en de
Spijtenburg.
29. De Weijkampen.
30. De Bunders Camp.
32. Van den Sluijperman neffens de Vlasbeemden, langs Elder
Broek door de Kruijssteeg, Doerendonke, 't Hoen, Bremmert tot tegenover
Grevekeur, vandaar door de Grote- en Kleine Bars tot aan de Sluijperman.
33. Van de Schoot door het Hermalen langs het Slotje, over de
Keur, door het Keursgat tot aan de Schoot.
34. Schrijvers Hoeve.
35. Plekkers Heufken.
36. Het Achterste Hermalen.
42. Van den Roscam langs de Heijcamp, door de Putsteegt tot aan
den Roscamp.
43. Door de Putste eg neffens Swaanheufken en Eghaan, door den
Bars (Baars), Broeksendijk, langs de Meijgraaff door de Bunderstraat tot aan
de Putsteeg.
78. De Vogelsang.
79. De Beeck.
80. De Broekstraat.
81. Spijtenburg.
82. Den Hoefsen Camp.
Lutteleind
37. Tussen de Korte- en de Lange Steeg.
38. Vertruijen Heij.
39. De Schootse Hoef.
39a. Theewes Hoek.
40. Tussen De Pleijn, Venusstraatje en Theewes Hoek.
41. Tussen De Heijcant, De Pleijn en de straat naar de Drie
Haringen.
44. Van de pomp door de straat tot aan de Drie Haringen. vandaar
door de straat, langs het Kerkenhuijs, langs het Cavoepstraatje naar de pomp.
45. Tussen het Cavoepstraatje en de Groene weg.
51. De Papentiend.
53. Papen tiend en Beethof.
54. De Hoevenbraak.
55. Tussen de Drie Haringen en de Pleijn.
56. Het Heufke.
57. De Hoevenbraak.
58. De Witackers.
60. De Hulse Braak.
Huis, erf, brouwerij, tuin en akkerland te Schijndel op de
Voort - naar P.A.
Verhagen, 1893
Tot 1634 was het bezit van Arnold van Helmont - in leven schout
van Schijndel, Dinther, Heeswijk en Berlicum. Daarna runde zijn weduwe het
bedrijf tot 1656, toen haar zoon Paulus van Helmont het van haar overnam.
Al in 1520 werd dit huis vermeld als 'Het Hooghuis'. - Nu staat
op die plaats het autobedrijf Fassbender-Valks.