De Franse tijd
1.
DE ONDERGANG VAN DE REPUBLIEK
De inval van de Fransen
In 1789 brak in Frankrijk de grote revolutie uit. Dit zou ook voor
ons land de nodige gevolgen hebben. In 1792 verklaarde de nieuwe Franse
republiek de oorlog aan Oostenrijk. Dit had o.a. tot gevolg dat de
Oostenrijkers uit de Zuidelijke Nederlanden verdreven werden. Een Franse
bezetting kwam daarvoor in de plaats. In 1793 volgde een oorlogsverklaring aan
Engeland en aan de Republiek. Na een wat ongelukkig begin trok in 1794 de
Franse generaal Pichegru met een grote troepenmacht naar Brabant, waar zich een
Engels leger bevond - onder leiding van de hertog van York, bijgestaan door
Hannoverse en Hessische troepen - onder leiding van generaal Hamerstein. De
hoofdmacht van dit leger kampeerde op de heide tussen Nistelrode en Heeswijk,
terwijl een aantal voorposten de belangrijkste bruggen over de Dommel bewaakte.
Zo lag b.v. in Sint-Oedenrode een troepenmacht van 12.000 man ruiters en
voetvolk, die daar op 31 augustus was aangekomen. De dag daarop moesten de
Rooise mensen al beginnen met het leveren van brood, haver en hooi. Een
gedeelte daarvan werd betaald, maar het meeste werd gestolen. Spoedig regende
het klachten bij de schepenen over het stelen van koeien, schapen, varkens en
bijenkorven. Er werd ingebroken in huizen, waarbij de mensen gedwongen werden
hun kisten en kasten te openen voor de soldaten, die daaruit meenamen wat hun
aanstond. Vooral boter en spek hadden hun voorkeur. Schuren werden opengebroken
en het hooi, haver en de nog niet gedorste rogge werden geroofd. Hele velden
aardappelen en wortels werden uitgestoken en zelfs de nog op het veld staande haver
en boekwijt werden gemaaid en meegenomen. Intussen moest de mannelijke
bevolking de wegen in de zuidoost-hoek van het dorp vergraven en de bomen
daarlangs omkappen en over de wegen leggen, zodat de Fransen daarvan geen
gebruik konden maken. Uit een aantal korte aantekeningen die tussen 1930 en
1940 uit het toen nog bestaande dorpsarchief van Schijndel zijn overgenomen,
weten we dat dergelijke roverijen en 'verhakkinge van wegen' ook in Schijndel
plaats vonden.
Op de middag van zondag 14 september werd de watermolen van
Wolfswinkel - op de grens tussen Sint-Oedenrode en Son - door een Hannoverse
wachtpost in brand gestoken. Dit was het afgesproken teken aan de verspreid
liggende troepen dat de Fransen in aantocht waren. Toen de molen nog volop brandde,
naderden de eerste Fransen al het dorp Sint -Oedenrode. Er ontstond toen
volgens een ooggetuige 'een vreselijke kanonnade en geweervuur van beide
kanten en de kogels vlogen over en door het dorp. Dit bleef voortduren tot aan
de avond'. Nog voordat de Fransen de volgende morgen de vernielde bruggen
hersteld hadden, sloegen de Engelsen al op de vlucht. Zij werden tot in Veghel
achtervolgd. Op diezelfde dag werd ook Schijndel door de Fransen bezet. In het
rechterlijk archief staat daarover de volgende aantekening: Den 14 september is
nabij St. Oedenrode, Boxtel en Esch een hevige actie tussen de Franse en
geallieerde troepen voorgevallen. Den 15 dito zijn de Fransen in Schijndel
gekomen.
Op 17 september legerde zich de hoofdmacht van de Fransen -
onder leiding van generaal Pichegru - op de heide tussen Sint-Oedenrode en Son.
Na een paar dagen rust vertrokken de troepen via Veghel, Dinther en Heeswijk
naar Den Bosch. Na een beleg van 18 dagen moest de stad zich op 9 oktober
gewonnen geven. Dankzij de strenge winter van 1794-1795 waren de Fransen in de
zeldzaam voorkomende gelegenheid om de dichtgevroren rivieren over te steken.
Dit betekende het roemloos einde van de eens zo machtige Republiek. Voor het Generaliteitsland
eindigde daarmee de trieste periode van anderhalve eeuw onderdrukking.
Vrijheid, gelijkheid en broederschap
Ook in Schijndel waren de Fransen door velen als bevrijders
begroet. Men plantte zelfs - naast het raadhuis - een vrijheidsboom als herinnering
aan deze gebeurtenis. Het zou echter spoedig duidelijk worden dat de leuze die
deze Franse revolutionairen meebrachten: vrijheid, gelijkheid en broederschap,
heel wat mooier klonk dan de dagelijkse praktijk liet zien. Ook na de vrede
tussen de Staten-Generaal en Frankrijk - op 16 mei 1795 - bleef de 'Bataafse
republiek' bezet door Franse troepen, die door het land onderhouden moesten
worden. Inkwartieringen en het ter beschikking stellen van voerlui met paard
en wagen ten dienste van het leger, gingen gewoon door. Bovendien moest er van
alles geleverd worden, van brandhout tot koeien en schapen toe.
Op 1 april 1797 had de gemeenteraad een brief gestuurd naar Den Haag
met een opgave van de schade die het dorp tussen 1793 en 1795 geleden had. Het
gevolg daarvan was een korting van 3.000 gulden op de verponding en konings
bede over die jaren. Deze brief luidde in het kort als volgt:
De municipaliteit (gemeenteraad) van Schijndel - kwartier van
Peelland in de Meierij van ’s-Hertogenbosch - geeft te kennen dat de gemeente
van Schijndel door alle rampen en ongelukken van de oorlog zwaarder geleden
heeft en meer geteisterd is geworden dan enig dorp in den omtrek.
1. In 1794 heeft het Engelse leger in de nabijheid van het dorp
gekampeerd, waardoor enorme schade is veroorzaakt, zo door het afbranden van
een nieuwe huizinge, als door het vernielen van de brug over de Aa - tijdens
hun terugtocht. Voor het herstel van deze brug heeft Schijndel 900 gulden
moeten bijdragen.
2. Bij de inmars van de Franse troepen in september 1794 zijn de
ingezetenen jammerlijk geplunderd. Bovendien hebben zij zich moeten
onderwerpen aan allerhande afpersingen en verplichte leveranties van vee,
rogge, haver, hooi, stro en handwaren, in één woord: van alles wat een soldaat
van pas kwam.
3. Tussen 1793 en 1795 hebben de ingezetenen onophoudelijk
talloze karrevrachten moeten doen, welke karrevrachten en leveranties van
voerlui en paarden omtrent 30.000
gulden gekost hebben, terwijl de plundering die
hier de Franse troepen aangericht hebben door het roven van geld, paarden,
rundvee en andere goederen meer dan 30.000 gulden bedraagt.
4. De ingezetenen werden voor hun diensten en leveranties
betaald met 'assignaten', tegen een koers van 9 stuivers het pond (normaal was
in die tijd 20 stuivers het pond of gulden). Daardoor hebben de ingezetenen
zulke enorme schade geleden dat wij niet in staat zijn om daarvan een juiste begroting te kunnen maken.

Een Franse Assignat van 50 stuivers
Het eerste papieren geld dat in de Franse tijd ook in ons land
een wettig betaalmiddel werd.
De mensen hadden er echter geen vertrouwen in. Ondanks de
waarschuwing op deze assignaten dat op namaak de doodstraf stond en dat een
aanbrenger daarvan door de Staat beloond zou worden, werden zij spoedig
nagemaakt. Een en ander had een sterke waardevermindering van het geld tot
gevolg.
Deze assignaten waren gedrukte briefjes, die door de Fransen als
betaalmiddel werden gebruikt. In onze tijd is papieren geld heel gewoon, maar
in die tijd was het, niet ten onrechte, een verdachte nieuwigheid. De Franse
papieren waren niet gedekt en al spoedig kwamen er valse assignaten in omloop.
Een sterke daling van de waarde van deze assignaten was daarvan het gevolg. De
Schijndelnaren konden aanvankelijk hun assignaten tegen 'klinkende munt'
inleveren bij het gemeentebestuur, maar al spoedig bleek dat dit bestuur niet
over voldoende 'ronde geldspeciën' beschikte om hieraan te kunnen voldoen. Op
een raadsvergadering in april 1795 kwam deze moeilijkheid ter sprake. Er werd
toen besloten om - in navolging van de Fransen - zgn. recipissen of
schuldbrieven te laten drukken. Tegen inlevering van assignaten kreeg men dan
een ingevuld recipis in plaats van geld. Zulke recipissen waren zo mogelijk nog
waardelozer dan de assignaten.
Ook op bestuurlijk gebied was het een verwarde tijd. Allerlei
soms nog uit de middeleeuwen stammende instellingen werden afgeschaft en door
nieuwe vervangen. Dat dit de nodige moeilijkheden zou veroorzaken ligt voor de
hand. De strijd tussen vooruitstrevende patriotten en behoudzuchtige
prinsgezinden zou nog jarenlang voortduren. Voorlopige besturen namen - onder
toezicht van de Fransen - het heft in handen. Ook het Generaliteitsland kreeg
zo'n bestuur en werd voor korte tijd erkend als een gelijkberechtigde
provincie.
Een van de eerste vernieuwingen bestond hierin dat de burgers
voortaan hun eigen schepenen of raadsleden mochten kiezen. In Schijndel vond
deze verkiezing plaats op 16 april 1795. Dit was een nogal omslachtige
bezigheid. Iedere burger die een jaar lang in het dorp woonde en 21 jaar oud
was, mocht zich opgeven als kiezer en kon ook zelf gekozen worden. Alle kiezers
moesten een geschreven lijst samenstellen met namen en toenamen van de
personen die zij wilden kiezen. Dit waren: een burger als president - zes
burgers als schepenen - acht burgers als achtmannen en vijf burgers als
borgemeesters, uit elk gehucht één. De kiezers moesten hun lijst persoonlijk
inleveren op het gemeentehuis. Daar werd zij door vier leden van de municipaliteit
in ontvangst genomen en voorzien van de naam van de kiezer. Om zes uur werd de
verkiezing gesloten en werden de stembriefjes opgeborgen tot de volgende dag,
waarop de telling zou plaatsvinden. Op zondag 19 april werd 's morgens om acht
uur de uitslag bekend gemaakt, in tegenwoordigheid van de achtmannen en een
groot aantal burgers. De uitslag luidde als volgt:
President:
Gijsbertus Adrianus
Verhagen 208
stemmen
Schepenen:
Francis Jansse van
de Ven 189
stemmen
Johannis Bartel
Schevers 159
stemmen
Johannis Peter van
de Ven 111
stemmen
Adriaan Anthonij
Vugts
92 stemmen
Mathijs Peter Smits (loco-secr.) 91 stemmen
Gerrit Hendrik Verhagen
78 stemmen
Achtmannen:
Martinus van der Vleuten, Arnoldus L. van Zoggel, Jan Peter van
de Spank, Gerrit Jansse van
Rooij, Hendrik Gijsbert van de Boogaart, Jan Andries Verhagen, Jan
Johannis van der Aa en Peter Anthonij Vugts
Borgemeesters:
Arnoldus van Bree Lutteleinde
Hendrik Willem van de Oetelaar Broekstraat
Arnoldus Hermes van Weert Wijbosch
Jan Hendrik Reijkers Borne
Andries Hendrik Verkuijlen Elschot
Over de verdere gebeurtenissen in Schijndel tussen 1795 en 1806,
de tijd van de Bataafse republiek, kunnen we kort zijn. We beschikken slechts
over een aantal, dikwijls onsamenhangende, aantekeningen met allerlei
verwijzingen naar niet meer bestaande bronnen. Het belangrijkste wat daaruit
naar voren komt is een verward beeld van veel onderling geruzie, grote armoede,
onveiligheid en een dalende belangstelling van het volk voor de nieuwe Franse
ideeën. Aan het volgende voorval zouden we - wat dit laatste betreft - een
symbolische betekenis kunnen toekennen. In een aantekening uit 1803 lezen we:
'Uit hoofde van de dorre gesteldheid van de Vrijheidsboom en daar het te vrezen
is dat dezelve bij harde wind door de glazen van het Raadhuis zoude vallen, zo
hebben de Schout-civiel en het gemeentebestuur - tot voorkoming van schade en
ongelukken - goedgevonden gezegde Vrijheidsboom door Johan Konings te doen
omhakken'.
Op 5 juni 1806 benoemde keizer Napoleon zijn broer Lodewijk tot
koning van Holland. De dag daarop werd dit 'op de plegtigste wijze met het luiden
der klokken en het uitsteken van vlaggen op de toren en het raadhuis' te
Schijndel bekend gemaakt. De nieuwe koning werd met de nodige argwaan
ontvangen, maar hij wist zich al spoedig populair te maken. Hij behartigde de
belangen van het volk, zelfs tegen de bevelen van zijn keizerlijke broer in.
Dit werd zijn ondergang. Op 1 juli 1810 deed hij noodgedwongen afstand van de
troon. Op 7 juli werd ons land 'voor altijd' ingelijfd bij Frankrijk en werden
Franse wetten ook hier van kracht.

Boerenerf met put en putmik, kannenrek en slijpsteen - naar J.
Heesters
Op de achterzijde van de
tekening staat: Boerderij van de Schoot – Wijbosch
De tienden
Toen na de inval van de Fransen allerlei oude instellingen
werden afgeschaft, werd daarbij een uitzondering gemaakt voor de tienden, dit
tot groot ongenoegen van de Schijndelse boeren. Toen eind juni 1795 de Schijndelnaren
- zoals van ouds gebruikelijk - werden opgeroepen voor de jaarlijkse
verpachting van de tienden, verzamelde zich een groot aantal boeren op de
straat tegenover het raadhuis. In een brief van C. van Boxtel, die als
zaakwaarnemer van de Leuvense faculteit daarbij aanwezig was, lezen we o.a. het
volgende: Nauwelijks was men begonnen met het voorlezen van de voorwaarden die
aan het pachten van de tienden verbonden waren, toen een grote troep boeren de
trappen van het gemeentehuis opstormde naar de raadkamer, waar de leden van de
municipaliteit - in verband met de verpachting - aanwezig waren. Onder groot
getier, geschreeuw, gelach en gejuich, trachtten zij de raad ervan te
overtuigen dat er geen tiendverpachting mocht plaatsvinden. Er werden opgewonden
discussies gevoerd - met redeneringen die nergens op sloegen - en in het
ontstane tumult kon zich tenslotte niemand meer verstaanbaar maken. Er scheen
opzet in het spel te zijn. Meerdere boeren hadden messen bij zich en vele van
hen waren dronken. Het was blijkbaar hun plan om - als de verpachting toch
doorging - dit met geweld te verhinderen. Vooral de secretaris en stadhouder
van Nouhuijs kregen het moeilijk. Zo stiet men zogenaamd per ongeluk een boer
omver, die zich op de stadhouder liet vallen om hem te vloeren. Deze verloor
daarbij zijn hoed en pruik die naar buiten gegooid werden. President Verhagen
was de enige naar wie men nog wel wilde luisteren. Hij bracht de troep voor
korte tijd tot bedaren en zei dat er nog wel enige schikkingen te treffen
waren. De boeren bleven echter bij hun eis dat er nooit meer getiend mocht
worden. Van dit moment van betrekkelijke rust maakte Van Boxtel gebruik om
zich tussen de boeren door naar buiten te dringen, kort daarop gevolgd door de
stadhouder. Sommigen wilden toen de secretaris te lijf gaan, maar dit werd hen
verhinderd door de president en de vorster, anders zou hij er slecht van
afgekomen zijn. Het gevolg was dat de tienden niet verpacht konden worden.
Van Boxtel had zich na deze rel begeven naar de pastorie, waar
na enige tijd ook de president en de secretaris verschenen. Pastoor was toen
Antonius van Alphen, sinds 1787 Vicaris-generaal van het bisdom Den Bosch. Er
werd daar o.a. afgesproken dat de leden van de municipaliteit nog eens zouden
gaan praten met de opstandige boeren om tot een oplossing van het conflict te
komen. Enige tijd daarna liet de president aan Van Boxtel weten: Het volk - dat
wil zeggen de opstandige boeren - blijven bij hun eis dat de naam 'tienden'
niet meer gebruikt mag worden en dat zij nu en ook in het vervolg geen tienden
meer zullen betalen. Wel waren zij genegen om bij te dragen aan een algemene
omslag voor de lasten die aan de tienden verbonden waren, zoals b.v. het
salaris van de pastoor, de kapelaan en de schoolmeester. Niet alle boeren waren
het hiermee eens. Er waren er ook die de tienden graag zouden pachten, maar
niet durfden omdat zij bij het inzamelen daarvan hun leven zouden riskeren.
De Leuvense faculteit was het niet eens met de rebelse boeren en
rentmeester Van Boxtel kreeg opdracht om de tienden bij de boeren te gaan
opeisen. Vanwege de verwarde toestand mocht hij 10% korting geven. De
faculteit kreeg daarbij nog ongevraagd steun van het bestuur van de Bataafse
republiek. Op 4 augustus 1795 publiceerden de 'Staten-Generaal en het Committé
tot de Algemene Zaken van het Bondgenootschap te Lande' een verordening met de
volgende inhoud: 'Daar de verpagting der tienden op de gewone wijze alhier
door heimelijke machinatiën, bedreigingen en opstooking van kwalijk gezinde
lieden niet heeft kunnen plaatshebben, bevelen wij dat alle municipaliteiten in
de Meierij de tienden zullen aannemen voor 10 % minder dan het gemiddelde van
de laatste zes jaar. De leden van de municipaliteiten zullen daar persoonlijk
voor verantwoordelijk zijn'. Dit betekende het einde van de boerenopstand,
maar de verhoudingen in het dorp zullen er wel niet beter op geworden zijn.
Op 25 oktober 1797 werd de Leuvense universiteit door de Fransen
opgeheven en werden haar bezittingen verbeurd verklaard. 'Dit ging met de
'ruwste gestrengheid gepaard. De hoogleraren en leden der universiteit namen de
vlucht om geweten en leven te behouden en zagen zich nog in het buitenland ten
strengste vervolgd als verraders en booswichten. Zij die in Franse handen
vielen werden deels verbannen naar Frans Guijana en deels afgezet op de
eilanden Rhé en Oleron voor de Franse kust. De meesten overleefden hun ballingschap
niet'. De reden van deze Franse haat tegen de universiteit moet gezocht worden
in het feit, dat op 15 april 1797 de voltallige Theologische faculteit
verklaard had dat de eed van trouw aan de wetten van de Franse republiek niet
geoorloofd was. Een poging om - na de val van Napoleon - de universiteit weer
op te richten mislukte.
Om de ontheemde priesterstudenten op te vangen, opende Vicaris
Van Alphen in 1798 een seminarie op Herlaar te St. Michielsgestel, waar na
enige omzwervingen ook de Schijndelse studiebeurzen terecht kwamen. We gaan daar hier niet nader op in. Het is
voldoende om te weten dat ook daarna de Schijndelse tienden steeds gebruikt
werden voor de opleiding van onbemiddelde priesterstudenten.
Een laatste bericht over de Schijndelse tienden dateert uit
1878. In 1872 had de regering besloten dat de tienden voortaan afgekocht
mochten worden. Enige Schijndelse boeren hadden hiervan al spoedig gebruik
gemaakt. De meesten durfden dit echter niet zonder eerst de bisschop daarover
gehoord te hebben, want de meeste Schijndelse tienden waren kerkelijke
goederen. Pastoor Th. van Luijtelaar (1870-1885) schreef toen een brief aan de
bisschop met het verzoek van de katholieken om - niettegenstaande haar
bijzondere hoedanigheid en bestemming - de zgn. Schijndelse tiende zonder gewetensbezwaar
te mogen afkopen. De bisschop was niet onwelwillend en op 25 mei 1878
antwoordde hij de pastoor in het kort als volgt:
Wij bepalen:
1. Omdat het voor brave katholieken, die er prijs op stellen hun
geweten niet te bezwaren met de aankoop van oud-kerkelijke goederen, het
hoogst onaangenaam en hard zou wezen te moeten zien dat de tienden van hun
landerijen in handen kwamen van ongelovigen of minder godsdienstige mensen, zo
geven wij aan de katholieke inwoners van Schijndel verlof om de tienden vrij
te mogen afkopen. Wel moeten zij er voor zorgen om daarvan schriftelijke
bewijzen te laten maken voor hun erfgenamen.
2. Deze bepaling geldt ook voor andere katholieken die elders
woonachtig zijn.
3. Katholieken, die vroeger eigenmachtig de tienden afgekocht
hebben, zullen deze mogen behouden.
4. Ook het afkopen van meerdere klampen door katholieken
gezamenlijk wordt goedgevonden.
5. Om alle opspraak en nutteloos krantengeschrijf te vermijden,
wordt de pastoor verzocht om dit aan de betrokken personen mondeling mee te
delen.
De bisschop kreeg hierdoor voldoende geld bijeen om de studiebeurzen
voorlopig veilig te stellen.
Patriotten
Tegen het einde van de jaren tachtig in de 18e eeuw ontstonden
ook hier twee partijen: de patriotten die een nieuwe regeringsvorm wilden en de
oranje- of prinsgezinden die alles bij het oude wilde laten.
Ook in Schijndel waren beide partijen vertegenwoordigd. In
Sint-Oedenrode, waar de tegenstellingen groter waren dan in Schijndel, had men
blijkbaar contact met gelijkgezinde Schijndelnaren. Het volgende uitvoerig
verhaal van een treffen tussen beide stromingen te Sint-Oedenrode vonden we
opgetekend in het rechterlijk archief van Schijndel. De Rooise vorster Willem
van der Hoeven had de brutaliteit begaan om voor zijn raam 'een fraai glas' te
plaatsen met daarin een oranje tak en appel, voorzien van het volgende versje:
'Send met mij voor Frizoos zoon, heijlgebeeden voor Gods Throon. Dat zijn
haters voor hem vlugten en hun rasernij besugten.' Zoiets duldden de patriotten
niet. We laten nu de vorster zelf aan het woord, samen met zijn vrouw Johanna
Berden, voor de Schijndelse schepenen:
Op zaterdag den 8e september jl., 's avonds omtrent half negen
waren naar hun woning gekomen een hoop of complot jonge manspersonen met aan
hun hoofd de heer Hendricus Amandus de Lauwere, medicine doctor, wonende te
Sint-Oedenrode. Zij waren met enige 'klippels' gewapend en zongen en
schreeuwden 'siet hier komen wij
Patriotten aan, Oranje moet eruit...'
Drie kinderen van Willem waren weggelopen uit het huis en toen hij ze
ging zoeken, werd hij door de meute uitgescholden voor 'oranje hex, oranje
canaille, oranje flers' en meer dergelijke scheldwoorden. Toen ook zijn vrouw
naar buiten kwam, werd zij volgens haar
verklaring door een van de mannen met een hout op de arm geslagen 'waardoor
deze zeer gekneusd en gequest geworden is.' Op het hulpgeroep van zijn vrouw
kwam Willem opnieuw naar buiten, gewapend met een sabel, die hij gebruikte
voor het snoeien van de haag rond zijn hof. De sabel werd hem door de meute afgenomen,
terwijl Jan Kemps hem meermalen vroeg 'bent ge Staats of Prins, houdt gij het
met ons Patriotten of met den Prins.' Hij heeft daarop geantwoord 'ik houw het
met die welke het land wel regeren'. Vele uit de groep scholden en vervloekten
hem, omdat hij in de roomse kerk gedoopt was en zijn geloof verzaakt had.
Intussen had de doctor een bezoek gebracht aan zijn huis. Toen Willem weer naar
binnen wilde gaan, gelukte hem dit na tweemaal op de grond gelegen te hebben,
terwijl de meute hem de knuppels naar het hoofd gooide. Binnen gekomen zag
Willem dat het fraaie glas met de versierde oranjetak en appel verbrijzeld op
de grond lag. Zijn tweejarig zoontje Lodewijk Christiaan gaf verslag van het
bezoek van de doctor, die hem ook tweemaal met de rotting - een dunne stok -
had geslagen.
Naar aanleiding van deze verklaring voor de Schijndelse
schepenen werd vanuit Den Bosch de secretaris Bruijstens naar Schijndel
gestuurd om deze zaak te onderzoeken. In zijn eindverslag beoordeelde hij de
verklaring van Willem 'als geheel verdraaid en anders als het geval sig
toegedragen had', meer om de meute te 'verontschuldigen, dan om dezelve te
beschuldigen'. De Rooise vorster moest voor de Schijndelse schepenen een nieuwe
waarheidsgetrouwe verklaring afleggen en deze ondertekenen.
R.A.S., 16 november 1787